Vandaag vertelt het NZD-mannetje over de geschiedenis en achtergronden van de Mariakerk Uithuizermeeden.Geschiedenis van de kerk te Uithuitsermeeden

Meden, Meeden, Mieden, of Uithuistermeeden, thans Uithuizermeeden.

 

Volgens een ingekomen stuk (gem. archief) van 1914, heeft de Staatsspoorwegen te Utrecht toen medegedeeld, "dat vanaf 1 mei aanstaande in alle uitgaande stukken, de naam van het station Uithuistermeeden veranderd wordt in Uithuizermeeden".

 

Meeden is door haar fraaie toren in de wijde omgeving te herkennen. De Belgische vlaskopers plegen te zeggen, dat zij graag dáár vlas kopen, waar zij de "Meister toren" kunnen zien (aangezien die grond blijkbaar een goede kwaliteit vlas voortbrengt). De redgers (plaatselijke bestuurders) zijn sinds het Reglement Reformatoir (nieuw bestuursreglement uit 1749), verplicht een administratie bij te houden betreffende hun handelingen. Voordien zijn er dus alleen akten opgesteld, die aan de betrokken familie worden overhandigd. Het is begrijpelijk, dat er nog slechts weinig oude akten aanwezig zijn. De plaatselijke gegevens moeten dan ook voor het grootste gedeelte in de kerkboeken worden gevonden.

 

Maar helaas zijn ook de oude kerkboeken van Meeden verloren geraakt, zodat er moet worden gezocht in het boekwerk van Ds. Damsté, die van 1799 tot 1853 predikant in Uithuizermeeden is geweest. Hij heeft die, nu verdwenen kerkboeken bestudeerd en een uittreksel van gegevens gemaakt in zijn boek "Verzameling van Byzonderheden betreffende Uithuistermeeden" (nu aanwezig in het archief Van Swinderen no. 448). Een bijna zelfde schrijven is in het bezit van mevr. B. Boerema-Munting (circa 1995) te Uithuizermeeden (door wie dit is geschreven is niet duidelijk).

 

Volgens deze gegevens is de toren in 1717 gebouwd, althans is met de bouw begonnen. In 1718 zijn de werkzaamheden gestaakt, wegens de verschrikkelijke Kerstvloed in 1717, waardoor de meyerlieden niet in staat zijn geweest om de huren te betalen. Naderhand is men weer begonnen het werk voort te zetten en te voltooien, voornamelijk in 1725 en volgende jaren.

 

Boven de torendeur vindt men de volgende inscriptie (vertaald):

 

In het jaar der Christelijke jaartelling 1717 heeft de Hoog Welgeb. Heer, Onno Tamminga van Alberda, Heer van Nijenstein en Rensema en President van de Hooge Justitie Kamer (van Stad en Lande) tusschen de Eems en de Lauwers, primarius Collator van de Meeden, uit blijkende liefde tot God, dezen Toren doen bouwen tot eer des allerhoogsten Gods en Uitsteekend Sieraad van de kerk. Behoed voor donder wind en bliksem dezen Toren Dit Smeken wij, 0 God, wil ons gebed verhooren.

De Primarius Collator is de eigenaar van de meerderheid van de Collatierechten. In 1705 is het gedeelte van het gewelf dat is ingestort, gerepareerd en is de kerk ook vergroot door het aanbrengen van  beide kruisen. In 1708 is de nieuwe 'Predikstoel' gemaakt en zijn ook de twee banken gemaakt door 'de Bouwmeester' Albert Meyer in Groningen en het loofwerk door de beeldhouwer Jan de Rijk.

 

 

Links: De toren van de Mariakerk. Foto: (c)Jur Kuipers.

 

Door de nieuwbouw van de toren kan in 1734 de oude toren op het kerkhof aan de Noordzijde van de kerk, worden afgebroken. Volgens Ds. Damsté heeft de nieuwe toren dezelfde gedaante als de toren van Usquert. In 1719 is er door de kerk van Meeden een geschilderd glas aan de Usquerder kerk geschonken. Hierin zijn de oude kerk en toren van Meeden uitgebeeld. In 1781 is het oude orgel aan de Roomsche kerk van Uithuizen verkocht terwijl er van 1780 - 1785 een nieuw orgel is gemaakt door Alb. Anth. Hinsz. Het beeldhouwwerk hiervan is door Christ Reurscher vervaardigd. Helaas is de toren in 1896 afgebrand, waarover de oud-kerkvoogd Sterenberg schrijft:

 

"De 26 aug. 1896, sloeg des voormiddags omstreeks kwart voor twaalven tijdens een byzonder hevig onweer de bliksem in den toren van de Ned. Herv. Kerk. Eerst een paar uur later werd door voorbijgangers ontdekt dat rook opsteeg uit het middelste koepeldak, een damp, welke weldra plaats maakte voor uitslaande vlammen. Aan blusschen viel niet te denken en omstreeks vier uur stortte de schier uitgebrande toren met donderend geraas naar beneden. Alleen het onderste achtkant bleef behouden, terwijl de kerk door voorzorgsmaatregelen geen schade heeft ondervonden. De toren is in zijn oude glorie herbouwd, zodat na een jaar de klok weer kon luiden".

 

Volgens pater Mijleman is de kerk gewijd aan de heilige moeder Gods, Maria.

 

Ten noorden van het oude Ohkirp is de parochie Uithuizen ontstaan, terwijl ten oosten van Uithuizen ook verdere aanslibbing plaats heeft. Deze hooi- of weilanden, "de Meeden", kunnen goed gebruikt worden. Zowel naar het noorden als naar het oosten vindt steeds meer aanslibbing plaats en zo wordt in plm. 1250 een zelfstandige parochie gevormd en wordt de kerk van Uithuister Meeden gesticht.

 

Net zoals bij Oldenzijl en Oosternieland, moeten de gelovigen een bepaalde hoeveelheid land kunnen schenken om toestemming te krijgen tot het stichten van een kerk.

Maar wat Uithuistermeeden betreft, is het niet bij deze gaven gebleven maar zijn er ook verder nog grote schenkingen aan de kerk gedaan, zodat dit kerspel in die tijd een welvarende gemeente genoemd mag worden.

 

Het is Ripperda, die blijkbaar veel land aan de kerk heeft geschonken. Dit blijkt uit een latere schenkingsakte van Ode ten Dijke van Pieterburen. In 1444 schenkt zij de Ripperdaheerd aan de Ripperdaprebende. Ook later bij een scheidingsakte bij de beschrijving van de boerderijen is sprake van Ripperdaland. En bij het redgerrecht wordt het Ripperdahuis vermeld.

 

De schenkingen aan de kerk kunnen plaats vinden door een totale overdracht van land aan de kerk, zodat het kerkbestuur daarmee naar eigen goedvinden kan handelen. Maar er zijn ook schenkingen geweest waarbij de heerlijkheden die aan het land verbonden zijn, het eigendom blijven van de erfgenamen van de schenker, terwijl dan de inkomsten van het land wel voor de kerk zijn.

 

Bij deze laatste schenkingen is er sprake van vicary goederen en van prebende goederen, waarbij in beide gevallen de verplichting wordt opgelegd, dat er missen opgedragen zullen moeten worden "ter zielerust" van de overleden schenker. Verder is de oorspronkelijke gedachte, dat de vicary goederen bestemd zijn om het tractement van de predikant te verhogen en de prebende goederen om een ander onderdeel van de taak van de kerkvoogden te ondersteunen.

 

Maar uit de administratie van de kerkegoederen, ook op andere plaatsen, blijkt wel dat in latere jaren wordt gesproken van vicary goederen of prebende goederen, zodat het onderscheid niet altijd is terug te vinden.

 

Van die schenkingen, waarvan de erfgenamen van de schenker het collatie recht hebben behouden, is in veel gevallen bekend dat de collatoren dit land, na de reductie van 1594, weer tot zichzelf hebben getrokken. Het provinciaal bestuur heeft in diverse verordeningen geprobeerd dit te voorkomen, opdat ook de gereformeerde kerk de baten van deze landen kan behouden.

 

Aangezien Uithuistermeeden in die tijd een welvarende kerkelijke gemeente is, is het ook volkomen begrijpelijk dat hier een aanzienlijk man priester is die ook een maatschappelijk taak vervult, zoals uit de volgende akten blijkt:

 

1354 (oorkonde Feith) Tadeko, pastoor te Uithuizen en Yptatus, pastoor te Uithuistermeeden, doen als scheidsrechters uitspraak in de twisten tussen het klooster te Rottum en de bewoners van Uithuizen over recht op het eiland Rottumeroog.

 

1545 (Groninger Archieven, Ewsum 39) Brief van Gotphridus Ludolph pastor te Meeden, commissaris der jurisdictie te Usquert, generaal-rechter Middelstum aan de reclamen en plebani vermeldende enz. (de commissaris der jurisdictie staat de proost bij, met name in de kerkelijke zaken, terwijl de proost meer de wereldlijke taak behartigt).

 

1404 (Groninger Archieven, Wijtwerd 27) Tytardus, pastoor te Medum oorkondt, dat hij met toestemming van de kerkvoogden van Medum heeft verkocht aan Tadeco Hiddama een juk lands, aan de geestelijken te Medum door Tetka Boelkens gelegateerd, gelegen in Zandwerahammerke in de streek gemeenlijk "in da Budhudna" genoemd.

 

In het boek van Ds. Damsté wordt het volgende van de vicary-goederen geschreven:

 

1630 den 22 juny hebben de collatoren aan Ds. Joh. Vereem, voor zijne naarstigheid en getrouwe diensten toegezegd en vereerd, de andere helft der opkomsten van de vicary, gelijk de andere helft in zijn beroep is beloofd, zoo dat de voorzeide Pastor de geheele inkomsten profijten en emolumenten van de voorschreven vicary benevens zijne Pastory, 's jaarlijks zal hebben te genieten.

 

In 1635 blijkt Oost Minnolts koper geworden te zijn van het vicary-huis. "Het vicarylmis publiek verkocht voor f 1800,— aan Oost Minolts". Aangezien er in vroegere publicaties wel eens is gedacht dat de prebende van de Meeden dezelfde is als de St. Anna prebende te Uithuizen, wordt ook hier even aandacht aan deze St. Anna prebende te Uithuizen geschonken. Door waarschijnlijk later bij het Rijksarchief verkregen akten, is het nu wel duidelijk dat hier sprake is van twee volkomen los van elkaar staande prebenden.

 

Zo heeft Uithuizen de St. Catharina en de St. Anna prebende gekend, hetgeen, wat de St. Catharina prebende betreft, in 1637 is gescheiden in 3 delen tussen de collatoren: burgemeester Schaffer, cap. Rudolf Aussuma en Jod. Heinsio, secretaris voor Eltyde Enkuma zijn huisvrouw als 't recht hebbende van die van Enkuma (Gruys 420). In 1664 (Gruys 499) heeft er een scheiding plaats betreffende de prebenden Aan Gerhard Gruys en de mede-erfgenamen van Vrouw Abele Gruys wed. Schaffer wordt de 1/3 St. Catharina-prebende toegewezen, en aan Bernhard Entens het gehele recht van collatie op de St. Anna-prebende.

 

Uit de bijgevoegde kopie uit het kerkboek van Uithuizen, blijken er in 1641 moeilijkheden te zijn betreffende de St. Anna-prebende en de wed. Schaffers; misschien dat de volgende akte hierop betrekking heeft: (resolutie ged. st.): 1637, 25 juni: Gosen Schaffer, burgemeester van Groningen, heeft in 1620 uit de nalatenschap van zijn oom Hendrik Ohmteda, aangekocht landerijen en goederen te Uithuizen. Hij heeft nu de ontdekking gedaan, dat een deel er van wordt gebruikt, niet door zijn meier, maar door een meier van de St. Anna-prebende aldaar, aan welk onrechtmatig gebruik hij een einde wil maken. De advocaat prof Robers heeft hij opgedragen inzage te nemen van zijn eigendomsbewijzen. Deze geeft zijn conclusie weer in een rapport. Tot zover de St. Anna prebende.

 

Prebende op de Meeden betreffende dat gedeelte van de prebende, dat weer door de collatoren in beslag genomen is.

 

In 1644 zijn de volgende personen collatoren:
1. Edsart Rengers ten Post
2. Pompejus Gruys in qlt. voor zijn zuster elk voor 1/3 part Abele Gruys wed. Schaffer
3. Vrouw Sibille Sickinge to Beyum huisvrouw van Martin Cornet

 

In 1444 schenkt Ode ten Dijke van Pieterburen de Ripperdaheert aan de Ripperda-prebende op de Meeden, met de voorwaarde, dat er een huis voor de priester zal worden gebouwd, o.a. met grasen in de olde koevenne (buitendijks). (Groninger Archieven: Archief: Huis Farmsum no. 81):

 

"Kundich en openbaar zeen allen goeden luden de dessen breeff zeen off horen lesen, dat ich Ode toe den Dijke in Petersbuiren urn salichheit miner zele unde miner vrunde zelen daer mij dat goett van an is gekomen. Doe heb ick ghegheven ende gheve toe der prebenda Rypperda meden in dat Ostra ambt Ripperda heert met sijn hemengum ende grafften ende mit achtyn hundert (een landmaat) landes de toe Rypperda heert vorch horen, daer ick Ode vorschr. selff up westera syda aldaer naest ter swetta blive en de Blideke soe wel ter swetta is unde limpa remersma up ostra syda ter swetta. Oeck veer schera (aandeel) gras landes toe der vorsch.

 

Prebenda de ghelegen sint buta den dijck in der ostra kofenna.

 

Item dessen vorsch. Ripperda heert mit desse vorbenoemde landen ende gras landes vorsch. gheve ick Ode vorsch. over toe der vorsch. prebenda ewelijck ende erfflick den provent preester na preester to bruken ende besitten affgesecht (met uitsluiting) de Rechtinghen ende heerlickheden de horen ende vallen up Ripperda heert vorsch. de ick Ode ende myn arffgenamen willen beholden, hyr is to gesecht (bepaald) sal desse vorsch. ghave macht hebben ende ewelick staen. So solen de hilligen ende kerck voechden op de Meden vorsch. des jungere offte des provene pape huijs binnen die naeste dre Jaren timmeren na datum des breves op.

 

Ripperda heert vorsch. ende daer holden dat timmert in der macht (in staat houden) van de vorsch. voechden ende de provene prester daer in toe wonen. Hyr hebben bij an ende over ghewesen Liuda Mennama ende Focko Meckama unse wedmans in Petersburen vorsch. wedmans wyse hyr toe geroepen ende ghebeden, ende des ghelikes met consent der voechden vorsch.

 

Soe hebben hyr bij an ende over ghewesen Abela Ponta Iteko Rekumma ende gheert Schomaker. In orkundt desser warheit want ick Ode vorsch. selffs gheen seghel bruke Soe heb ick ghebeden heer Aiteken mijn Cureet in Petersburen vorsch. dessen breeff voer ende over mij to beseghelen. En ick Aijtacus cureet vorsch. heb mijn segel an dissen breeff ghehangen van Ode vorsch. beden wille gegeven int jaer uns heren dusent veerhundert veer ende veertich des sondages als men singhet Invocavit (eerste vasten zondag).

 

Under stondt Copia, et concordat cum vero principali de verbo ad ver bum, Excopiato per me Hieronymum Corenpoort."

 

Hieronymus Corenpoort is de beheerder van de prebende-goederen op de Meeden:

 

"In de naam des Heren Amen. In 't jaer zijns geboorten 1507 op de 10e Indictie, op de 21e dag van de maand Mei tijdens het pontificaat van onze allerheiligste Vader in Christus en Heer, Paus Julius II is, in aanwezigheid van mij, openbaar notaris en van de ondergeschreven getuigen, persoonlijk verschenen de Eerwaarde Heer Ludolphus de Vechta, toestemmende tot de persoonlijke bewoning door hem te aanvaarden op de plaats van de praebende in Uthusermeden, tenzij dringende en onvermijdelijke reden hem zou dwingen voor eenige tijd afwezig te zijn. Dit evenwel steeds onder voorbehoud dat hij t.t.v. zijn afwezigheid een priester in zijn plaats zou mogen stellen, die intussen zijn diensten zou waarnemen en aldaar voortdurend wonen, totdat er zolang als de voorzegde Ludolphus tot dezelfde plaats zou zijn teruggekeerd. 2e. dat hij niemand van de buren zou trachten aan te randen, kwellen, verontrusten en in verwarring brengen, tenzij een van hen aan de gezegde Heer Ludolphus reden daartoe zou hebben gegeven.

 

Dat hij een kuis en eerzaam leven zou leiden zoals het een eerlijk priester betaamt, vooral niet vijandig tegen personen optredend of op verdachte wijze tegen een vrouw. Als hij evenwel een der gestelde voorwaarden zou hebben overtreden, kan en moet voormelde Heer Ludolphus van die prebende, zonder tegenspraak en weerspannigheid ten verzoeke van de collatoren worden ontzet en verwijderd.

 

Bovendien heeft gemelde Heer Ludolphus erkend dat het inkomen uit de prebende hem is en wordt gegeven door toedoen van de edele en voorzienige heren Lutgerus Henricus, en Theso Katers, Hilbrand en Meyo Enthens en Egbertus Clant, als ware collatoren van die prebende en dat alleen aan hen en hun erfgenamen de collatie van dien toevalt en vrij staat.

 

Gedaan te Groningen, ten huize van Eilhelmus Borch, burger van Groningen de voorschr. jaar, maand en dag, in aanwezigheid van de voorzienige heren Jacob Enthens en Egbertus Schroders als getuigen".

 

1507: (Groninger Archieven, Huisarchief Farmsum 242) Notaris Albertus de Borken, clericus der Munstersche diocese, oorkondt, dat Ludolphus de Vechta verklaard heeft zijne prebende in Uithuistermeeden niet dan bij noodzaak te zullen verlaten en in dat geval een ander priester te substitueren, dat hij in elk opzicht een onaanstekelijk leven zal leiden en de heeren Lutgerus, Henricus en Theso Kater benevens Meyo Enthens en Egbertus Clant steeds als ware collatoren dier prebende zal erkennen waarbij getuigen zijn Jacobus Enthens en Egbertus Schroders.

 

1447: (Groninger Archieven, Wijtwerd II, 2) Verzegeling van ruiling van landen, waarbij de prebendarius, de cureet en de vier kerkvoogden op de Meeden aan het Convent Wijtwerd onderscheidene vaste goederen overdragen, waaronder Haynghaheert.

 

Hierin wordt dus duidelijk dat er een beheerder is voor de prebende-goederen, evenals in de volgende acte:

 

"1558: (Groninger Archieven, fam. Lewe, 120) Godfridus Ludolphi, generaal officiaal van Vriesland, pastoor te Middelstum en Jurgen Jarges verklaren dat Wolter Huynge en heer Hieronymus Corenpoort, prebendaat op Uthusermeden, met consent van Laurentius Goedfridi, pastoor op de Meeden als collator van het leen, een ruil hebben aangegaan, waarbij Wolter Huynge een heerd land, geheten Aldahusinga op Uthusermeden verkrijgt met alle daarop vallende rechtingen en heerlijkheden, verder 10 gr. land te Westerembden en 2 deimat "eigen delen" in Tiassingadeel, strekken ten Zuiden aan de dijk en heer Hieronymus ten behoeve van zijn prebende 40 gr. land te Oldorp".

 

Met de reductie van 1594 hebben ook hier op de Meeden, de collatoren het bezit, maar ook de inkomsten van het bezit weer aan zich getrokken, de eerste jaren meestal gebruikt voor de studie van een jongeman.

 

Zo meldt de prov. synode in 1604, aan de Stadhouder, dat: "Uthusermeden, een praebende, daerop Schaffen i soene studeert".

 

De aantekeningen betreffende deze prebende zijn te vinden in het archief van de kerk van Farmsum no. 71:

"Ontvangen uitgaven van prebende gelden 25 nov. 1626 heeft Abele Coenders mij accordeert en toegestaan tot dienst van een praeceptor (onderwijzer) de jaarl. 50 daler uit de prebende op de Meeden, daar de weerdige Andreas Straetman pastor tho Suidwolde tot profijt sijns soons de drie parten omtrent van ontvangst verschinende op Midwinter 50 daler deses jaars 1626 en wort het gantze inkomen van prebende bij vorsch. pastoor ontvang, die daarvan de jaarl. 50 daler aan mij sal betalen". Edsart Rengers.

 

1631 - Staat van de prebende landen op de Meeden.

I. Berent Claassen gebruikt 19 gr., waaronder zijn zeshalve volger hooylandt  met zijn aanwas ende noch een gras besonder die zijn binnendijks. (volger  is een oppervlakte maat).

2. Claas Hindriks 6 gr. binnendijks naast Berent Claases Binnendijksland gelegen.

3. Tamme Cornelis 13 olde koegrassen ende 6 koevennen.

4. Eenje Edses op 't Oldorp 49 ofte 51 gr. hieronder zijn 3 volger hoylandt  met sijn aanwas en 7 gr. op de Leege Warte. (verkregen door de ruil met Wolter Huinge, zie boven in acte van 1558).

5. 24 gr. op de Eerbillen bij Stitswerd.

 

1656 De Heeren Collatoren van Heer Robers prebendelanden op de Meeden belasten ondergeschr. meieren woensdag wezende de 12 nov. in de stad te komen om als dan achter middach de inhuiringe met de Heeren Collatoren te maken.

 

Hier is sprake van de Robers-prebende, hoe die naam is ontstaan is niet duidelijk, er is een secretaris Robers in Groningen geweest. Ook in de acte van Schaffers betreffende de St. Anna prebende wordt prof Robers genoemd en in de kopie van de kerk van Uithuizen wordt de secretaris Robers genoemd. In de beschrijving van de boerderij no. 42 is ook sprake van secr. Robers die daar ook eigenaar is van enkele percelen land (kaart van 1685). Heeft deze secretaris misschien iets te maken gehad met de prebende en dan dus weer met de prebende op de Meeden? Als de Heer Rengers van Farmsum later prebende goederen erft van andere kerken, dan wordt dat gezamenlijk bezit weer Robersprebende genoemd.

 

In 1645 wordt vermeld, dat Johan Solbach 52 gld. uit de prebende huren ontvangt voor de studie van zijn zoon, hetgeen nog enkele jaren voortduurt. In 1662 hebben de collatoren de inkomsten onderling verdeeld, evenals in de daarna komende jaren. In 1720 wordt de prebende verdeeld:

 

 "Wij ondergeschr. eigenaren en Besitteren van de prebende, Robers prebende genaamt, betuigen en verklaren door desen dat de plaatsen en landerijen tot dusverre mandelig bezeten geweest door het lot zal worden gescheiden, dat de goederen in 3 perceelen worden gesteld en bij verschil door contanten zal  worden egaliseert.

 

Een schets tot verdeelinghe der landerijen behorende aan de Heeren Collatoren van Robersprebendes gestelt in 3 parten:

 

1. de plaats tot Oldorp groot zo binnen als buitendijks en op de Meeden gelegen groot 75 gr. jaarl. huur f 200,—. Toegescheiden aan de heer Rengers, Heer van Fannsum, behalve 16 gr. in deze 75 gr. gelegen, jaarl, huur f 45,— aan de heer Coenders van Luidema, hetgeen echter later ook door de heer Rengers wordt gekocht.

In 1732 schenkt Egbert Rengers, Heer van Farrnsum, de prebende aan de kerk te Farmsum blz. 63 en zie verder boerderij no. 89.

2. de plaats groot 30 gr. op de Meeden tusschen de twee dijken gelegen worden bij Jebbe Cornelis gebruikt, jaarl. f 100,— (boerderij no. 42). Toegescheiden aan de heer Starkenborgh, Heer van Wee, en cons. Ook wordt hem toegescheiden de 24 gr. te Toornwert, jaarl. huur f 48,—.

3. de 31 1/4 gr. in naam en faam met 5 heemsteden op de Uithuister Meeden gelegen wordende bij de herberge aldaar gebruikt jaarl. f 105,—. Toegescheiden aan de Heer van Ludema en cons., doch welke landerijen worden gebruikt aan de heer Onno Tamminga van Alberda, heer van Rensuma. (boerderij no. 34). Tevens de 16 gr. in perceel 1.

 

1719: De beklemde plaats op Uithuistermeeden waarvan de Heer van Nijenstein en Rensema de beklemming heeft aangekocht bestaat uit de volgende percelen land:
1. Het heem, 3 roeden van 't huys of de herberge af, dewelcke op kerkegrond staet en soo noord op met 't hoge heem daar aan en het strepien ten westen daar afgegraven tezamen groot 2 gr.
2. een perceel land ten Noorden van 't vorige gelegen zich strekkende tot aan de laan 't huis Rensema groot 5 gr. groen land.
3. Ten noorden van de laan van Rensema tegenover voorgemelde stuk 6 gr. zijnde bouwland pro memorie de laan van Rensema is prebende land en voorschr. land afgegraven.
4. ten zuiden van de laan van Rensema en ten oosten van perceel 2 een stuk bouwland groot 6 gr. zich strekkende tot aan de oude laan van Rensema deze 6 gr. is gelegen in 2 stukken land een sloot daar door.
5. 3 gr. bouwland gelegen ten noorden van de laan van Rensema regt tegen over de vorige 6 gr. of perceel 4. De laan hiertussen is weder prebende en van gemelde landen afgegraven.
6. 3 heemsteden ten zuiden van perceel 2 en 4 gelegen tussen 't land en de weg.
7. 2 heemsteden ten zuiden en oosten van perceel 1 gelegen tot aan de weg.
8. 9 1/4 gr. met zijn aanwas of kwelder gelegen tussen de greede weg en de nieuwe dijk met een heem tussen de beide dijken 't land is in 2 stukken gelegen en bouwland".

"Het land is bij stukken verhuurd, het binnendijks landt doet tot huur 5 1/2 gld. per gras en het buitendijks 4 1/2 gld. per gras en de heemsteden een door de ander 2 gld. 10 st.
Het landt binnendijks is gelegen als op de andere sijde staat afgetekent."

 

"In 1727 (Groninger Archieven) De Marees v. Swinderen 549) verkoopt Abel Jans Coenders zijn gerechte helft van 31 1/2 gr. prebende land en 6 heemen aan O.T. van Alberda, waarvan de andere helft Coenders van Luidema toebehoort. De helft doet jaarlijks 52 gld. 10 st. Koopsom f 750,—. En dan schenkt O.T. van Alberda het prebendeland aan de kerk van Meeden, de helft, zodat ook dit land weer haar oorsponkelijke bestemming krijgt".

 

(Groninger Archieven) Kerk Meeden) 1728 - De Heer Onno Tamminga van Alberda en Vrouw Josina Petronella Alberda geb. Clant, Heer en Vrouw van Nijenstein en Rensema uit een christelijke mildadigheid gelieven aan de Diaconie van de Meeden in vollen eigendom (volgens verzegeling van 1 mei 1728) te schenken en over te dragen deze navolgende landerijen:

 

1. de gerechte helfte van 31 gr. en een half praebende land en 6 heemen al hier op de Meeden gelegen, zullende deze landen en Heemen alle jaren doen een summa van f 50,—. En bij haar Hoog Welgeb. Representanten in gebruik verblijven zonder ooit te mogen worden opgezegd of verhoogt.
2. noch de vierde part praebende land in 30 gr. bij Jebbe Cornelis (nu Cor nelis Willems) in gebruik jaarl, huur f 25,— (boven genoemde verdeling perceel 2).
3. noch de vierde part van de eigendom van 24 gr. prebendeland te Toornwerd, jaarl. f 12,—.

 

In 1779 koopt Alberda, Heer van Rensema, ook de andere halfscheid van de prebende:

(Groninger Archieven,, De Marees v. Swinderen 568, ger. de Campen) Abraham Frijlinsk, Oud Gecommitteerde Raadt verkoopt aan de Heer Willem Alberda, Heer van Rensema hun aandeel of halfscheid eigendom van zodane land in Robersprebende genaamd, bestaande in 't geheel plm. 311/2 gr. op Uithuistermeeden gelegen wordende bij de koper gebruikt en 6 heemsteden waarvan de diaconie de andere halfscheid behoort.

Koopsom f 1500,—.

 

In 1783 is door de Heer van Rensema ook de andere halfscheid van bovengenoemde 31 1/2 gr. praebende land, doende tot huur f 50,— en 6 heemen aan de Diaconie gedonateerd.

(Groninger Archieven. Kerk Meeden) Zullende deze penningen uit de voorgemelde huren profluerende volgens de Hoog Welgeb. Donatoren begeerte besteedt moeten worden tot het inkopen van spek of vleesch in de slagt-tijd, alsmede tot dekzel tegens de koude in de winter, voor de nooddruftigen, hetzij voor het geheel of voor het grootste gedeelte nadat de Diaconie casse zich in staat bevindt.

 

Worden derhalven de Broederen Diaconen gerecommandeert de begeerte van de Hoog Welgeb. Donatoren in alles naar te komen.

 

En zo heeft Egbert Rengers, eigenaar van perceel 1, dit prebende land aan de kerk van Farmsum geschonken:

 

"1732 (Groninger Archieven. Kerk Farmsum no. 70) "Egbert Rengers tot Tuwinga,Oldenhuis, ten Post enz. enz. doe kont voor mij ende mijne erfgenamen, dat ik hebben gedonateerd aan kerk van Farmsum de collatie van mijn portie van Roberts prebende of de dispositie van huren en revenuen van het navolgende bestaand tegenwoordig in 52 1/4 gr. in een plaats tot Oldorp zo binnen als buitendijks behalve de kwelder groot 75 gr. bij Meerten Roels en Trijntje Pieters wiens behuizing op het land is staande meyerwijze gebruikt, de overige grastallen van 14 3/4 gr. aan G. Rengers van Blauwe Borg, de overige 8 gr. aan de kinderen van Coenders van Ludema in het geheel een jaarl. huur f 200,—, invoege is de landen door scheiding van de andere mede consorten of eigenaren van Robersprebende alsmede van H.A. Coenders mevr. van Burmannia vrouw van Bellingeweer. Voorts met het capitaal als ik met de revenuen van de landen heb overgenomen en nog zal komen over te winnen en te conquesteren, hetzij dat het gekochte vastigheden of penningen zijn, welke vastigheden en penningen dan beschoud zullen worden als zal zijn geconstitueerd tot een capitaal en vast fonds".

 

Voorwaarden bij de overdracht:

1. "zullen geen van deze landerijen mogen worden verkocht als alleen in geval wanneer daarmede groot voordeel en profijt kan worden gedaan in welke cas er wederom goed land zonder dijk in de plaats zal moeten worden aangehandeld".

2. "wanneer er enige penningen moeten worden opgeregt zoo zal land moeten worden verkocht, maar geen zeedijken".

3. "de revenuen van al deze prebenden landen en penningen zullen zo lang oplopen en moeten aanwinnen en wanneer er tijdelijke penningen boven de 200 gld. in cas zijn, weer bij interest te beleggen of tot aankoop van  goede landen te besteden, dit fonds of capitaal is geaccresseert,tot dit grootte dat hetzelve jaarlijks een ruim revenue en inkomen kan geven van 525 car. gld."

4. de administratie bij de kerkvoogden.

5. "dat als dan door de Collator in den tijd wegens het huis van Farmsum  zal worden aangesteld een goed bekwaam organist volkomen ervaren in  die kunst afzonderlijk van die van een voorzanger en schoolmeester, die  welke van deze altoosdurende plaats een bezonder en apart persoon zal  moeten zijn welke organist jaarlijks uit dit fonds een tractement zal hebben te genieten van f 225,— en zal deze som jaarlijks niet alleen aan deze maar ook aan alle organisten tot Farmsum successive ten eeuwigen dage tot een vast tractement zijn en blijven".

6. de overige f 300,— zal voor verschillende giften gebruikt mogen worden.

 

Op deze wijze heeft dit prebendeland dan toch haar oorspronkelijke bestemming weer teruggekregen, al is dan ook een gedeelte aan de kerk van Farmsum geschonken i.p.v. aan de kerk van Meeden.

 

Het Ripperdahuis wordt genoemd in het clauwregister van het redgerrecht van Uithuizen en de Meeden en er wordt dan het volgende vermeld: "daer Heer Folckert woont", en de collatoren zijn dan: Bartolt Entens, Vrouw Bywe toe Stedum en Menolt Ompteda.

 

1553 (Groninger Archieven,. Arch. Onderdendam) Heer Hieronymus gebruikt 20 grasen (in de acte van 1558, hiervoor genoemd, ruilt Wolter Huinge met de prebendaruis Hyronimus Corenpoort).

 

1602 (redgerrecht) daer dat prebende huis op die Meden staat.

 

1650 (Groninger Archieven, Farmsum) aan Berent Clasen en zijn vr. op 't prebendeheem woonagtig 4 gr. (een halve volger) met aanwas, ook de landen binnendijks 16 gr. en buitendijks 9 1/4 gr., huur f 60,—.

 

1679 Jacobs Ottens en zijn vrouw Lubge op Uithuistermeeden gebruiken beneffens het praebende heem daer Berent Clasen op gewoont heeft 16 gr. binnendijks en 9 1/4 gr. buitendijks met het aanwas waarvoor jaarlijks te huur geven 40 daler

 

1693 bij het overrecht is sprake van de Hieronimusprebende.

 

Naast de kerkelijke taak heeft ook de kerk van Uithuistermeeden een maatschappelijke taak evenals dat in andere kerspels het geval is.

 

Zo vermeldt Ds. Damsté in zijn boek:

1659: is door de kerk aangekocht een gras twee en twintig roeden land tot afgraving van een weg naar Paaptil, voor 585 gld. 1st. 4 p.

 

1660, 1661, 1662 is geformeerd een lijst van zoodanige tol als gegeven zal worden bij de Til, of het te plaatsen tolhek, tusschen de Meeden en Oldenzijl; ten einde, als de kerk die belasting noodig had, dezelve in te voeren.

 

1665, den 5 juny hebben de Pastor en kerkvoogden van de Meeden, volgens order en resolutie der Heeren Collatoren in dato den 10 augustus 1664, aangelegd de paden en vonders te Buitendijks, van de buiten Greede tot de Nielandsterweg en de Schouwing gepubliceerd.

 

1682 den 12 augustus, hebben de Heeren Gecommitteerden tot de Noorder en andere ingedijkte landen last gegeven tot de meting, van alle buitendijksche landen (exemt de oude dijksvoet, wagenwegen en de gemene rijt) en het geheel groot bevonden 4798 grazen en 36 quadraat roeden; roede van 12 voeten, de voet 12 duimen en 360 quadraat roeden een gras. Hiervan een grooten fraaje kaart gemaakt door G. van der Schilt, Prov. Ing. en Landmeter, geteekend Groningen den 9 aug. 1685, in lateren tijd door Baron O.T. van Alberda van Rensuma aan Ds. Damsté geschonken. In 1853 publiek verkocht aan den Heer not. A.W. Buning, thans in 't archief Waterschap Oostpolder.

 

1698, den 17 juny De Heeren Collatoren gezien zekere acte van de Hoofdmannenkamer, in dato den 25 april 1661, van inhoud, dat de kerk van de Meeden gehouden zal zijn de weg en sloot nevens het land van Berend Clevering (naar de Paaptil), zie 1659 hierboven, te onderhouden hebbende, met hem geaccordeerd om de sloten tot zijnen last te nemen en te graven, gedurende zijn verblijf op die plaats en zulks voor de som van vier gulden jaarlijks, uit de kerke middelen te genieten.

 

 

Zie meer over de Mariakerk: De Mariakerk van Uithuizermeeden.

 

 

Noten, bronnen en referenties:

Noten, bronnen en referenties:

- RHC GA, Groninger Archieven (is in de tekst aangegeven).

- Het boek van Ds. Damsté: Verzameling van Byzonderheden betreffende Uithuistermeeden. In RHC GA, Groninger Archieven.

 

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 21 november 2023.
Redigering: René van Rijn.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top